Back to top

Sabbath Bible Lessons

Het Licht der Wereld (IV)

 <<    >> 
Les 12 Sabbat, 20 december 2014

GAAT HEEN EN ONDERWIJST ALLE VOLKEN

“Gaat dan heen, onderwijst al de volken, hen dopende in de Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes” (Matthéüs 28:19).

“Op alle inwoners van de aarde, hoog en laag, rijk en arm, schitterde het licht van de hemel in heldere, krachtige stralen. De discipelen moesten samen met hun Verlosser arbeiders zijn in het werk van het redden van de wereld.” –The Review and Herald, 9 oktober 1913.

Aanvullende studie:   De Wens der Eeuwen, blz. 716-722. 

ZONDAG 14 december

1. DE BIJEENKOMST IN GALILÉA

A. Welke instructies gaf Jezus aan de discipelen tijdens het Laatste Avondmaal over een komende bijeenkomst met alle gelovigen? Matthéüs 26:32; 28:16.

B. Hoeveel mensen waren aanwezig op deze bijeenkomst? 1 Korinthe 15:6.

“Op de aangewezen tijd hadden ongeveer vijfhonderd gelovigen zich in kleine groepjes op de berghelling verzameld, vol verlangen om al het mogelijke te vernemen van degenen, die Christus gezien hadden sinds Zijn opstanding. De discipelen gingen van groep tot groep en vertelden alles, wat zij van Jezus hadden gehoord en gezien, uitgaande van de Schriften, zoals Hij dat voor hen had gedaan. Thomas vertelde het verhaal van zijn ongeloof en zei, hoe zijn twijfels waren weggevaagd. Plotseling stond Jezus onder hen. Niemand kon zeggen vanwaar en hoe Hij was gekomen. Velen van de aanwezigen hadden Hem nog nooit eerder gezien; maar in Zijn handen en voeten zagen zij de tekenen van de kruisiging; Zijn gezicht was als het aangezicht Gods, en toen zij Hem zagen, aanbaden zij Hem.” –De Wens der Eeuwen, blz. 716-717.


MAANDAG 15 december

2. DE HEILIGE OPDRACHT

A. Welke opdracht gaf Christus de discipelen, toen zij geroepen werden om medearbeiders met Hem te worden in het redden van zielen? Matthéüs 28:19-20; Markus 16:15-16.

B. Hoe was deze opdracht in tegenstelling tot de uitsluiting van de Farizeeën? Handelingen 13:46; 22:21-22; Galaten 3:28.

“Het Joodse volk was beheerder geweest van de heilige waarheid; maar het farizeïsme maakte hen tot de meest bekrompen, de meest dweepzieken van heel het menselijk geslacht. Alles wat met de priesters en oversten verband hield – hun kleding, gewoonten, plechtigheden en overleveringen – maakte hen ongeschikt om het licht der wereld te zijn. Zij beschouwden zichzelf, het Joodse volk, als de wereld. Maar Christus gaf aan Zijn discipelen de opdracht om een geloof en wijze van aanbidden te verkondigen, dat niets in zich had van stand of afkomst, een geloof dat geschikt zou zijn voor alle volken, alle natiën, alle klassen van mensen.” –De Wens der Eeuwen, blz. 717-718.

C. Waarom moesten de discipelen hun werk in Jeruzalem beginnen? Handelingen 1:8.

“En er waren in Jeruzalem vele mensen, die in het geheim in Jezus hadden geloofd en velen, die door de priesters en oversten waren misleid. Ook aan dezen moest het evangelie worden gebracht. Zij moesten tot berouw worden geroepen. De heerlijke waarheid, dat door Christus alleen vergeving van zonden kon worden verkregen, moest tot klaarheid worden gebracht. Terwijl geheel Jeruzalem in beroering was door de opwindende gebeurtenissen van de laatste weken, zou de prediking van het evangelie de diepste indruk maken.

Maar het werk zou daar niet eindigen. Het zou tot de einden der aarde worden uitgebreid... Allen, die willen, kunnen met God verzoend worden en het eeuwige leven ontvangen. Aan u, Mijn discipelen, draag Ik deze boodschap van genade op. Zij moest eerst aan Israël worden bekendgemaakt en dan aan alle natiën, tongen en volkeren. Ze moet aan de Joden en aan de Heidenen worden verteld. Allen, die geloven, moeten in één gemeente worden bijeengebracht.” –De Wens der Eeuwen, blz. 719.


DINSDAG 16 december

3. DE BELOOFDE GAVE

A. Hoe werd het de discipelen mogelijk gemaakt om aan andere volken te prediken zonder, dat zij de tijd hadden om hun talen te leren? 1 Korinthe 12:7, 10.

“De discipelen zouden dezelfde macht bezitten, die Jezus had, om ‘alle ziekte en kwaal onder het volk’ te genezen. Door in Zijn naam de kwalen van het lichaam te genezen, zouden zij getuigen van Zijn macht om de ziel te genezen (Matthéüs 4:23; 9:6). En nu werd hun een nieuwe gave beloofd. De discipelen zouden onder andere volkeren prediken en zij zouden macht ontvangen om in andere talen te spreken. De apostelen en degenen, die bij hen hoorden, waren ongeletterde mensen, maar door de uitstorting van de Geest op de Pinksterdag werd hun rede, hetzij in hun eigen of in een vreemde taal gesproken, zuiver, eenvoudig en juist, zowel in woord als in uitspraak.

Zo gaf Christus Zijn discipelen hun opdracht. Hij trof alle voorzieningen voor de vooruitgang van het werk en nam Zelf de verantwoordelijkheid voor het welslagen daarvan op Zich. Zo lang ze Zijn woord gehoorzaamden en in gemeenschap met Hem werkten, zouden ze niet falen. Gaat heen naar alle volkeren, zei Hij hun. Ga naar de verst gelegen delen van de bewoonde wereld, maar weet, dat Ik daar tegenwoordig zal zijn. Werk in geloof en vertrouwen, want nooit zal de tijd aanbreken, dat Ik u zal verlaten.” –De Wens der Eeuwen, blz. 719-720.

B. Welke wonderen werden gedaan door de vertegenwoordigers van het evangelie door de gave van de Heilige Geest? Markus 16:17-18; 1 Korinthe 12:11.

“Het evangelie bezit nog steeds dezelfde kracht en waarom zouden wij op het ogenblik niet dezelfde resultaten zien?

Christus voelt de smart van een ieder, die lijdt. Wanneer boze geesten een menselijk lichaam verscheuren, voelt Christus de vloek. Wanneer koorts de levensstroom opbrandt, voelt Hij de zielenstrijd. En Hij is even gewillig de zieken te genezen, als toen Hij persoonlijk op aarde was. De dienstknechten van Christus zijn Zijn vertegenwoordigers, de kanalen waardoor Hij werkt. Hij verlangt door hen Zijn genezende kracht uit te oefenen.” –De Wens der Eeuwen, blz. 722.


WOENSDAG 17 december

4. DE ERNSTIGE PLICHT VAN DE GEMEENTE VAN CHRISTUS

A. Welke verplichting en welk verbod lagen er op de leiders van Israël, omdat hun bestuur gevestigd was in de naam en op het gezag van God? Deuteronomium 4:1-2.

“Israël werd bestuurd in naam en op gezag van God. Het werk van Mozes, van de zeventig oudsten en van de oversten en richters was alleen om nadruk te leggen op de wetten, die God gegeven had; ze hadden niet de bevoegdheid wetten uit te vaardigen voor het volk. Dit was en zou de voorwaarde zijn voor het voortbestaan van Israël als natie. Van tijd tot tijd zond God mannen, die door Hem waren geïnspireerd om het volk te onderrichten en toe te zien op de naleving van de wetten.” –Patriarchen en Profeten, blz. 552.

B. Hoe moeten wij onze plicht begrijpen om alle mensen te ‘onderrichten in alle dingen’, zoals Christus bevolen heeft? Matthéüs 28:20.

“In de opdracht aan Zijn discipelen omschreef Christus niet alleen hun werk, maar Hij gaf hun ook de boodschap. Leert de volken, zei Hij, ‘onderhoudende al wat Ik u bevolen heb’ (Matthéüs 28:20). De discipelen moesten onderwijzen, wat Christus onderwezen had. Hier wordt niet alleen datgene bedoeld, wat Christus persoonlijk had gesproken, maar ook datgene wat door alle profeten en leraars van het Oude Testament was gezegd. De leer van mensen is buitengesloten. Er is geen plaats voor overlevering, voor menselijke theorieën en gevolgtrekkingen of voor de kerkelijke wetgeving. Wetten, die door het kerkelijk gezag zijn ingesteld, zijn niet in de opdracht betrokken. Geen daarvan mocht door Christus’ dienstknechten geleerd worden.” –De Wens der Eeuwen, blz. 724.

C. Wat is de plicht van de gemeente tegenover degenen, die in zonden vallen? 2 Timóthëus 4:2.

“Waarschuw iedere ziel, die zich in gevaar bevindt. Laat niemand zichzelf misleiden. Noem de zonde bij zijn ware naam. Verkondig, wat God gezegd heeft betreffende liegen, sabbatschending, stelen, afgodendienst en andere verkeerde dingen. ‘Wie dergelijke dingen bedrijven, zullen het koninkrijk Gods niet beërven’ (Galaten 5:21). Indien zij volharden in de zonde, wordt het oordeel, dat gij aan de hand van Gods Woord hebt uitgesproken, in de hemel bevestigd.” –De Wens der Eeuwen, blz. 705-706.


DONDERDAG 18 december

5. EEN FUNDAMENTELE VRAAG VOOR IEDERE ZIELENWINNER

A. Welke vraag moet iedere aanstaande werker voor Christus beantwoorden? Johannes 21:15-17.

B. Hoe alleen kunnen wij instrumenten zijn in het werk van Christus? 1 Johannes 4:7-12.

“De macht der liefde was in heel het genezende werk van Christus, en alleen door deel te hebben aan die liefde, door het geloof, kunnen wij instrumenten zijn voor Zijn werk. Indien wij nalaten de goddelijke band met Christus aan te doen, kan de stroom van levengevende kracht niet in rijke stromen van ons tot de mensen vloeien...

De gemeente heeft de belofte van Christus’ aanwezigheid, wanneer zij Zijn werk verricht. ‘Gaat heen, onderwijst al de volken’, zegt Hij: ‘En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld’ (Matthéüs 28:20). Zijn juk op te nemen, is een van de eerste voorwaarden om Zijn kracht te ontvangen. Het leven van de gemeente hangt af van haar getrouwheid in het vervullen van de opdracht des Heren. Dit werk te verwaarlozen betekent geestelijke zwakheid en verval uitnodigen. Waar niet actief voor anderen wordt gewerkt, taant de liefde en verzwakt het geloof.

Het is de bedoeling van Christus, dat Zijn dienaren opvoeders van de gemeente in het evangeliewerk zullen zijn. Zij moeten de gemeente leren, hoe zij de verlorenen moeten zoeken en redden. Maar is dit het werk, dat zij doen?” –De Wens der Eeuwen, blz. 723-724.


VRIJDAG 19 december

TERUGBLIK

1. Wat is de opdracht van Christus aan een ieder van Zijn volgers?

2. Hoe worden wij gewaarschuwd tegen het Farizeïsche uitsluiten?

3. Welke speciale gave stelde de discipelen in staat om de boodschap van verlossing aan andere volken te brengen, en wat moeten wij daarvan begrijpen?

4. Waarom sluit de opdracht van Jezus in Matthéüs 28:20 menselijke leringen uit?

5. Wat is de eerste eigenschap, die iedere zielenwinner moet kenmerken?

 <<    >>